Zuivel wordt tot allerhande producten verwerkt. Daarbij komen verschillende nevenproducten vrij die vaak als veevoer worden aangeboden. Wat zijn de kenmerken en waar moet je op letten?
De Nederlandse zuivelverwerking kent drie hoofdprocessen. Ten eerste de kaasproductie, waarbij kaaswei vrijkomt. Dit heeft in Nederland het grootste volume. Ten tweede de verwerking van melkvet tot boter en roomproducten; daarbij blijven vetarme co-producten, zoals botermelk, over. Ten derde worden er veel zuivelproducten gedroogd. Dit kan volle melk zijn, maar ook magere melk of wei. Dit levert allerlei varianten melkpoeders en weipoeders op die vooral bedoeld zijn voor humane consumptie. Bij de reiniging van poedertorens en verpakkingslijnen komen allerlei spoelingen vrij die ook als veevoer aangeboden worden. Spoelingen uit poedertorens hebben vaak een relatief hoog droge-stofgehalte. Spoelingen uit verpakkingslijnen hebben juist een laag droge-stofgehalte.
In de varkenshouderij wordt vooral kaaswei, afkomstig uit de kaasproductie, als voeding ingezet. Dit is met name de lek- en perswei, die vrijkomt bij het plaatsen van de wrongel in de kaasvormen en bij het persen van deze kaas. De eerste wei, die meer dan 50% van het totale weivolume beslaat, is vaak bestemd voor humane voeding en voor de productie van melkvervangers voor jonge dieren. Kleinere en middelgrote kaasfabrieken bestemmen vaak de hele kaasweiproductie voor veevoeding. Puur nutritioneel gezien is dit geen betere kaaswei, wel is het droge-stofgehalte vaak een fractie hoger dan van lek- en perswei (respectievelijk 4-5% en 3-5%).
Kaaswei waar de wrongel uit is gefilterd en die vrijkomt bij de reguliere kaasproductie, is geschikt om te voeren via watersystemen met een nippel. Kaaswei waar de wrongel nog in zit of die afkomstig is van een productielocatie waar kruidenkaas wordt gemaakt, is niet geschikt voor nippelvoeding vanwege het risico op verstopping van de nippel.
Nutritioneel zijn er weinig verschillen in kaaswei-kwaliteit. De eerste wei bevat een iets hoger droge-stofgehalte, maar de verhouding tussen lactose (melksuiker), eiwit en vet is identiek. Als uit analyse een andere verhouding blijkt, is het geen zuivere kaaswei, maar is er een ander zuivel-co-product toegevoegd. Een ander kenmerk van kaaswei is dat de nog aanwezige zuurselresten een deel van de lactose snel omzetten in melkzuur. Het gehalte aan lactose en melkzuur is een belangrijk kwaliteitscriterium van kaaswei.
Bij de verwerking van de eerste wei kunnen er diverse typen co-producten vrijkomen, afhankelijk van de toegepaste productbewerking:
Weiconcentraat is dikke wei, ingedikt tot 20 – 40% droge stof. Hier zijn geen voedingsstoffen uitgehaald. Dit is zeer beperkt beschikbaar voor varkensvoeding.
Weipermeaat wordt vaak weiconcentraat genoemd, maar is het niet. Weipermeaat ontstaat als het eiwit of de lactoseik1 bvdo2 (deels) uit de wei verwijderd is. Het kan relatief veel zouten (K en Na) en dus ruw as bevatten (met een variatie van 10 – 35%), maar de zouten kunnen ook verwijderd zijn. Dan heb je ontzoute weipermeaat met minder dan 5% ruw as. De voederwaarde van weipermeaat is alleen door analyse vast te stellen. Het ruw-asgehalte is daarbij dus erg belangrijk. Maar ook het ruw-vet-, ruw-eiwit-, lactose- en melkzuurgehalte (pH!) spelen een grote rol bij de voederwaardebepaling.
De winning van lactose en eiwit uit kaaswei heeft in Nederland een hoge vlucht genomen en is een zeer specifiek en hoogstaand proces waarbij steeds meer en nieuwe co-producten vrijkomen. Daarnaast ontstaan er regelmatig de zogeheten ‘calamiteitenproducten’. Dit zijn stromen die in principe bestemd waren voor verwerking in humane voeding, maar die door allerlei omstandigheden op de productielocatie niet aan de foodspecificaties voldoen en gedurende heel korte tijd in grote volumes voor diervoer worden aangeboden. Deze zijn interessant om in te zetten maar het is daarbij van groot belang om te weten uit wat voor soort proces dit komt en wat dus de voedingswaarde en inzetbaarheid van het product is.