De vraag wat dieren eten speelt een prominente rol in de discussie over de duurzaamheid van de veehouderij. In deze discussie hebben de diervoederindustrie en veehouders belangrijke, positieve feiten naar voren te brengen. Bijvoorbeeld dat koeien, varkens en kippen grootverbruikers zijn van producten die niet geschikt zijn voor menselijke consumptie en deze weten om te zetten in hoogwaardige voeding zoals vlees, melk en eieren.
Eén van de belangrijkste punten van kritiek op de veehouderij is dat wereldwijd een groot deel van het areaal landbouwgrond wordt gebruikt voor de teelt van graan en soja als grondstof voor diervoer. Volgens critici is het veel efficiënter en duurzamer om gewassen te telen die direct geschikt zijn voor menselijke consumptie. Het zou volgens diezelfde critici die kant op moeten, om de groeiende wereldbevolking van voedsel te kunnen blijven voorzien.
De FAO, de voedsel- en landbouworganisatie van de Verenigde Naties, stelde daar onlangs een heel ander plaatje tegenover, zie de afbeelding op de pagina hiernaast. De FAO heeft becijferd dat 86% van wat de wereldwijde veestapel eet als ruwvoer, of als grondstoffen verwerkt in diervoer, niet geschikt is voor menselijke consumptie. In het rapport van de FAO staat verder:
Bovendien zorgt de diervoederindustrie ervoor dat een enorme hoeveelheid restproducten uit de voedingsmiddelenindustrie ingezet worden als veevoer. Als we niet op deze manier met restproducten omgaan, zijn restproducten geen grondstof meer, maar afval; het vormt dan een zware belasting voor het milieu. Kortom: de veehouderij is essentieel voor de kringloopeconomie.
Eind mei bracht Nevedi, de Nederlandse Vereniging voor de Diervoerindustrie, de derde editie van de Grondstoffenwijzer uit. Ook hierin wordt benadrukt dat van alle grondstoffen die voor diervoeder worden gebruikt, het overgrote deel niet geschikt is voor menselijke consumptie.
De Grondstoffenwijzer laat ook zien hoe belangrijk de veehouderij is voor het verwerken van restproducten, ook wel co-producten genoemd, uit de productie van levensmiddelen en biobrandstoffen. Bijna 43% van de grondstoffen die de diervoerindustrie gebruikt, bestaat uit deze co-producten.
In de Nederlandse melkveehouderij bestaat ca. 70% van het rantsoen uit ruwvoer, wat op zich al een zeer duurzame manier van voer produceren is. Het aanvullend krachtvoer (grondstoffen, vochtige diervoeders en mengvoer) bestaat voor ca. 70 – 80% uit reststromen. Voorbeelden hiervan zijn raapschroot, sojahullen, bietenpulp en maisglutenvoermeel of vochtige diervoeders zoals bierbostel, perspulp, tarwegistconcentraat (ProtiWanze) en maisbijproducten (bijv. Corngold®, zie kader).
De Nederlandse varkenshouderij is ook een grootgebruiker van co-producten, circa 50% van het varkensvoer in Nederland bevat co-producten, daarmee is de Nederlandse veehouderij wereldwijd een absolute koploper in het gebruik van co-producten. Bietenpulp, stoomschillen, afgekeurde friet, palmpitschilfers en bijproducten uit de zuivelindustrie zijn slechts een paar voorbeelden van een lange lijst co-producten, die dankzij de varkenshouderijketen geen afval zijn, maar worden verwerkt tot varkensvoer en door de dieren worden omgezet tot hoogwaardig, eiwitrijk vlees.
Is hiermee de grens bereikt van het aandeel co-producten in veevoer en grondstoffen die niet concurreren met plantaardige voeding voor mensen? Dat is niet de verwachting. De voedingsmiddelenindustrie zal meegroeien met de groei van de wereldbevolking, waardoor meer co-producten beschikbaar komen voor veevoer. Daarnaast zullen nieuwe ontwikkelingen een impuls geven aan de kringloop. Een voorbeeld is de grootschalige inzet van larven die zich vol eten met groente- en tuinafval en andere organische stoffen, en vervolgens een zeer geschikte eiwitbron zijn voor met name pluimveevoer. Ook van de toepassing van algen als grondstof voor veevoer wordt nog veel verwacht.
Het programma Nieuwsuur besteedde aandacht aan voedselverspilling en sprak met Stijn Steendijk, directielid van ForFarmers.
Vind uw dealer
Neem nu contact op
Aanmelden